19
Johannes, de Apostel en Evangelist.
[Jaar 101.]
Johannes, de zoon van Zebedeüs, en broeder van Jacobus den
groote, was geboren te Nazareth in Galilea. Van beroep was hij een
visscher. Toen hij met zijn vader en broeder bezig was de netten in het
schip te vermaken, werd hij door Christus geroepen, en verliet toen
beide, het schip en zijn vader, en is met zijn broeder Jacobus Jezus
nagevolgd. Na behoorlijk onderwezen en toegenomen te zijn in de kennis
van God en Christus Zijn zoon, door Zijne leer en wonderen, werd hij
aangesteld tot een Apostel. De Heere Jezus beminde hen bijzonder, hij
lag in Zijnen schoot, en heeft Jezus ook zeer lief gehad. Toen de Heere
zeide, dat een van hen Hem zou verraden, vraagde hij met bekommering,
wie het was. Hij was een van de drie Boanerges, dat is zonen des
donders. Met Hem was hij getuige van de verborgen dingen Zijns Vaders,
op den heiligen berg, bij het opwekken van Jaïrus' dochtertje en
in den hof. Met groote naarstigheid heeft hij het Evangelie met de
anderen onder de Joden gepredikt, en ijverde zelfs dermate voor de eer
van Christus, dat hij uit onverstand wenschte, dat het vuur van den
hemel de Samaritanen zou verslinden, omdat zij den Heere verwierpen.
Hij heeft zich ook, buiten gevaar zijnde, beroemd den lijdensbeker van
Christus te kunnen drinken. Hoewel hij met anderen, volgens Christus'
voorzegging, eenigermate in het geloof verzwakt was, heeft hij zich
toch zeer kloek gedragen, want hij was niet alleen tijdens Christus'
lijden in het huis van Kajafas den Hoogepriester, maar stond ook bij
het kruis van Christus, waar Christus hem de zorg voor zijne moeder
aanbeval, die hij ook tot zich genomen heeft.
Hij was zeer verlangend naar Christus' opstanding; en,
hoewel hem die niet terstond is geopenbaard, toen hij naar het graf
liep, heeft Christus nochtans Zich verscheidene malen aan hem vertoond,
en hem een nieuw bevel gegeven aangaande het Apostel-ambt. Bij de
discipelen bleef hij, totdat zij den Heiligen Geest hadden ontvangen,
en predikte toen het Evangelie en deed wonderen te Jeruzalem, waarom
hij in de gevangenis werd geworpen en veel heeft moeten lijden, doch
tot zijne blijdschap.
Met Petrus werd hij ook gezonden naar Samaria; en na vele
jaren, toen Timotheüs gestorven was, predikte hij in Azië en
in het bijzonder in de stad Efeze, waar hij ook vele wonderen gedaan,
ja sommigen uit den dood opgewekt heeft. In de vervolging onder keizer
Domitianus werd hij gevangen genomen en naar Rome gebracht, waar hij
(zooals sommigen zeggen) in een vat kokende olie werd geworpen, waaruit
hij echter ongeschonden opstond. Vervolgens is hij gebannen naar het
eiland Patmos, gelegen in de Aegeïsche zee, waar hij vele
gezichten gehad en beschreven heeft aan de zeven voornaamste gemeenten
in Klein-Azië, benevens eenige heerlijke brieven. Na den dood van
Domitianus, toen Nerva regeerde, is hij naar Efeze teruggekeerd en wel
in het jaar 99 na Christus, waar hij opziener was over de gemeenten in
Azië.
Met de ketters Ebion en Cerinthus had hij veel te doen.
Toen hij Ebion op zekeren tijd in een bad vond, vluchtte hij, uit vrees
dat het huis tot straf van dien ketter op hem vallen zou. Wegens hunne
ketterij schreef hij vooral zijn Evangelie, waarin hij bovenal de
godheid van Christus behandelt, welke door de ketters geloochend werd.
Om den naam van Christus heeft hij veel geleden en zelfs
vergif gedronken, zonder dat, volgens de belofte van Christus, hem dit
schade deed. Eindelijk is hij, na de verwoesting van Jeruzalem te
hebben beleefd, ten tijde van de regeering van keizer Trajanus, in
vrede gestorven, in het 68ste jaar na Christus' dood. Om al de vervolgingen en het lijden,
dat hij heeft verduurd, wordt hij gehouden voor een martelaar des
Heeren Jezus Christus. Dit groote licht rust alzoo in Azië.
Volgende
verhaal
Terug
index verhalen